Liefje kijk eens wat een mooie dag
hoe ik geniet van jouw lach
hoe ik de jouwe erop tover
onder het lover
en als ze ons vinden
dan weten ze niet
wat met ons te beginnen
ergens in dit mooie bos
blijven wij buiten zinnen
dat is ons fijn, dat is ons mooi
telkens van de schoonheid prooi
en jij de schoonheid, ik geluk
wij kunnen niet stuk
niet stuk
Liefje het licht, dat nimmer zwicht
verlicht opnieuw onze avond
en de vogeltjes fluiten net als wij
naar onze duiten
maar mooier dan een kale pegel
is gerommel van een egel
is een vlucht van een vogeltje
langs de tribune
over jouw geniale commune
zo wild wat heel verstild
toch erg gewild de mensen pakt
terwijl wat bakt en hakt en prakt
geweldig is, maar zelden mis
en tussen de modder
en elke losse flodder door
houd ik van jou
en bij elke misser denk ik nou
denk ik nou
ergens in dit mooie bos
blijven wij buiten zinnen
dat is ons fijn, dat is ons mooi
telkens van de schoonheid prooi
en jij de schoonheid, ik geluk
wij kunnen niet stuk
niet stuk
niet stuk
niet stuk
niet stuk
maar er hangt wel wolk
er tolt dreigende draaikolk
uit een grijs verleden
in het heden
altijd slapend
telkens weer ontwakend
net zo fout als oud
is wat wij, blakend
wederzien
maar da’s niet fijn
en we hadden beloofd
dat het nooit meer zou zijn
bovendien
wij gaan door, wij falen niet
hun beat ons totaal een biet
wij laten ons door hun niet kisten
maar liefje zeg me
liefje leer me
‘t antwoord op die ene vraag
het is er een die brandt, vandaag
lief
wat moet met de fascisten?